Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek
Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek
BIJLAGE II.
Zie § 7.
NADERE REGLEMENTAIRE BESLUITEN omtrent het Militair geneeskundig onderzoek voor de landmagt en de koloniën.
a). Vrijwilligers, hetzij als soldaat, hetzij als tamboer, die niet zijn toegerust met volkomen ligchaams-krachten, welke hen geschikt maken om de vermoeijenissen van den militairen stand door te staan, mogen niet worden aangenomen. Zie Art. 25, 2de Afdeeling. (Aanschrijving 15 Junij 1832, n°. 93).
b). Bij het overigens naauwkeurig onderzoek van manschappen, die bestemd zijn voor het Keur-korps Grenadiers en Jagers, zullen die manschappen, welke voor de dienst bij de overige Infanterie-Regimenten geschikt worden geacht, voor zoo veel de ligchamelijke gesteldheid aangaat, insgelijks kunnen worden bestemd tot admissie of overgang bij het Keurkorps, mits zij de vereischte taille en een goed uiterlijk voorkomen bezitten. (Aanschrijving 27 Junij 1840, n°. 211).
c). Bij het visiteren van lotelingen, ter overgang tot de staande Armée, wordt, met betrekking tot hunne physieke gesteldheid, eene meerdere latitude gelaten, zoodat weinig in het oog vallende en onhinderlijke gebreken, het gemis van eenig klein deel of de geringe belemmering in het gebruik van eenig lid de aanneming daartoe niet verhinderen. Hierbij zullen de Offic. v. Gez. het oordeel van de Chefs der Korpsen of der Provinciale Kommandanten moeten raadplegen. In het Geneeskundig Certificaat en in het Stamboek zullen deze gebreken duidelijk worden opgeteekend. Zie terug § 8. (Aanschrijving 7 Maart 1842, n°. 53).
d). Bij de keuring van vrijwilligers voor de Koloniale dienst moet de laatste zinsnede van de Algemeene Aanmerking op het voorafgaande Keurings-reglement volkomen worden toegepast, uit hoofde der ingebragte bezwaren tegen het physiek gehalte der uit Nederland afgezondene militairen naar de Oost-Indië. (Aanschrijving 24 Februarij 1851, n°. 119).
e). Plaatsvervangers, nummerverwisselaars, rekruten en reëngagement verzoekende militairen, welke met ligte gebreken behebt zijn, waarmede zij, volgens den letterlijken zin van de Algemeene Aanmerking van het Reglement, niet zouden kunnen worden aangenomen, moeten toch worden goedgekeurd, wanneer de Off. v. Gez. de "gemoedelijke overtuiging" heeft, dat zij met dezelve hunne dienst goed kunnen verrigten. - Van deze gebreken der plaatsvervangers en nummerverwisselaars moet alsdan kennis worden gegeven aan de Chefs der Korpsen, ten einde aanteekening daarvan te houden op het Stamboek. Voor de rekruten en reëngagement verzoekenden moeten deze gebreken op hunne engagements-staat worden vermeld. Vergelijk § 8. (Aanschrijving 30 April 1844, n°. 287, 3de Artikel).
f). Plaatsvervangers en nummerverwisselaars met ligte gebreken van tijdelijken aard, die zij verkregen hebben nadat zij door de Militie-raden zijn goedgekeurd of aan de Provinciale Kommandan ten zijn overgegeven, moeten worden goedgekeurd, doch terstond ter behandeling in eene Militaire zieken-inrigting worden gezonden. (Aanschrijving 30 April 1844, n°. 287, 2de Artikel).
g). Plaatsvervangers en nummerverwisselaars met voorgewende of twijfelachtige gebreken moeten "voorloopig" worden goedgekeurd en dan òf bij het Korps in observatie gehouden, òf in eene Militaire zieken-inrigting ter constatering opgenomen worden. De aard dier vermeende gebreken moet ter kennis worden gebragt van de Chefs der Korpsen en aanteekening daarvan geschieden als boven. Na verkregen overtuiging, geeft men daarvan weder kennis aan gemelde Chefs, en, in geval van wezenlijk bestaande ongeschiktheid, met toezending eener Geneeskundige Verklaring van ongeschiktheid. (Aanschrijving 30 April 1844, n°. 287, 1ste Artikel).
h). Adspiranten, welke begeeren te worden geplaatst als Officier van Gezondheid voor de Oost- of West-Indiën, als Apothekers bij de Landmagt, als Kweekelingen bij 's Rijks Kweekschool of als Leerling-apotheker voor Oost-Indië, moeten gevisiteerd worden volgens den geest der laatste zinsnede van de Algemeene Aanmerking op het Keurings-Reglement.
De Adspirant-kweekelingen moeten daarenboven aan de volgende drie proeven op bijziendheid en gezigts-zwakte worden onderworpen:
1°. dat zij, op eenen afstand van 250 Nederlandsche strepen, eene gewone drukletter (bijvoorbeeld Dessendiaan Romein) duidelijk moeten kunnen zien en onderscheiden;
2°. dat zij, op eenen afstand van 5 Nederlandsche ellen, duidelijk zullen moeten kunnen zien en onderscheiden, letters en cijfers ter grootte van 3 Nederlandsche duimen, met wit krijt, op een zwart bord geschreven; en
3°. dat zij, op eenen afstand van 10 ellen, met vlugheid zullen moeten kunnen zien, tellen en onderscheiden, de bij afwisseling met de regter- en linkerhand opgestoken vingers, en zulks zoo wel met de beide oogen, als met elk oog afzonderlijk.
Wanneer de Adspiranten aan deze drie proeven niet kunnen voldoen, moeten zij als ongeschikt worden beschouwd, om als Kweekeling bij de Militaire geneeskundige dienst te worden aangesteld.
Ingeval de bovenbedoelde personen voor de door hen verlangde betrekking ligchamelijk geschikt worden bevonden, moet daarvan aan hen eene Geneeskundige Verklaring op zegel worden afgegeven, en ingeval van ongeschiktheid, moet dit aan hen mondeling worden medegedeeld, terwijl alleen aan den Inspecteur daarvan schriftelijk, onder naauwkeurige omschrijving der ziekten of gebreken, kennis wordt gegeven.
Deze proeven moeten worden genomen in een goed verlicht vertrek, alwaar men op eene deur of op den muur eene oppervlakte van 5 Ned. palmen dof zwart heeft doen verwen. (Aanschrijvingen 5 November 1851, n°. 36 en 7 Maart 1855, n°. 33).
i). Manschappen, waarvan de geneesheer en heelmeester, door eigen onderzoek der oogen, de verzekering hebben verkregen, dat zij aan bijziendheid lijden, zijn, wanneer zij, om kleine voorwerpen, bij voorbeeld, eene gewone drukletter, op eenen afstand van 250 strepen, duidelijk te zien en te onderscheiden, zich moeten bedienen van eenen hollen bril, hebbende een negatief brandpunt van 165 strepen, ongeschikt voor de dienst en tot eene voorwaardelijke vrijstelling geregtigd. Des te meer zijn ongeschikt voor de dienst en tot de voormelde tijdelijke vrijstelling geregtigd, alle bijzienden, die, om op eenen bepaalden afstand kleine voorwerpen duidelijk te zien en te onderscheiden, zich van eenen hollen bril moeten bedienen, welke een kleiner negatief brandpunt heeft, dan dat van den zoo evengenoemden hollen bril.
Wijders zijn ongeschikt voor de dienst en tot eene voorwaardelijke vrijstelling geregtigd manschappen, die aan verziendheid (presbyopia) lijden, en die, om kleine voorwerpen op den afstand van 250 strepen duidelijk te zien en te onderscheiden, zich moeten bedienen van een' bollen bril, hebbende een positief brandpunt van 121,5 strepen.
De Directeur-Generaal van Oorlog, wordt, onder toezending van den door de hiervoren gemelde speciale Commissie vervaardigden Kunsttoestel, uitgenoodigd, om voor het vervolg, geen der bij de onderscheiden wapenkorpsen ingelijfde, doch ter zake van myopie afgekeurde lotelingen of vrijwilligers, uit de dienst der Nationale Militie of van het Leger finaal te doen ontslaan, dan nadat dezelve alvorens bij een der Korpsen, te 's Hage Garnizoen houdende, in subsistentie gesteld en aldaar door eene, door hem Directeur-Generaal, na overleg met den Inspecteur van de Geneeskundige dienst der Landmagt, aan te wijzen Commissie, bestaande behalve uit gemelden Inspecteur als voorzitter, uit ten minste twee Officieren van Gezondheid der Armée, met genoemden toestel beproefd en door dezelve voor de dienst werkelijk ongeschikt zullen zijn geoordeeld. (Besluit van 24 April 1843; vergelijk ook § 30, § 83 en § 84).

Bijlage I | Inhoudsopgave | Bijlage III. |
