Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek

Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek

§ 72. De Oogen

C. De OOGEN. - Men gewenne zich bij het onderzoek van deze zoo belangrijke organen, die aan zoo vele afwijkingen zijn blootgesteld, om vooral daarbij steeds eene geregelde volgorde te houden 1). Zoo beschouwe men in de eerste plaats de algemeene uitdrukking, den blik van het oog, in verband met de rigting der oog-assen, de spanning, den glans of het "licht" van dit edele deel. De physiognomie van het oog toch is niet alleen van gewigt voor de herkenning van sommige oogziekten (strabismus, amaurosis, myopia, enz.), maar zij kan dikwijls ook inlichting geven over den algemeenen krachts-toestand van het ligchaam en over sommige inwendige stoornissen (bijv, cephalalgie, epilepsie, manie, enz.). Vervolgens ga men over tot de nasporing der bijzondere deelen van het oog of die daartoe behooren. De beschermende werktuigen daarbij het eerst in oogenschouw nemende, vestige men onder deze inzonderheid de aandacht op de wenkbraauwen (zijnde deze soms kunstmatig aangezet), op de randen der oogleden en hunne binnenvlakte 2), den toestand van de ooghaartjes, van den traanheuvel, van de traanstippen en den traanzak, op welken laatsten men met den vingertop eene drukking moet aanbrengen. Dan komt de beurt aan den oogbol zelven, bij welken men, na voorloopige betasting (om zich van weekheid of atrophie van dit deel te overtuigen), zijne beschouwing weder regelmatig aanvangt met de conjunctiva, om met de retina te eindigen. Bij de cornea late men het licht, bij afwisseling, van verscheidene zijden op het oog vallen. Bij den iris vergete men nimmer het eene oog te sluiten, wanneer men het andere op de bewegelijkheid van dit deel beproeft. Bij elk dezer deelen ga men steeds in zijne gedachten over van den vorm tot de verrigting en late men de nasporing der subjectieve verschijnselen door het objectief onderzoek voorafgaan. Het is daarbij niet te verzuimen, zijne opmerkzaamheid te vestigen, of dit een en ander den persoon buitengemeen schijnt te vermoeijen en tot meer dan gewonen tranenvloed aanleiding geeft. Insgelijks, of de persoon zijne oogen en de oogleden naar behooren kan bewegen (iets, dat meermalen wordt vergeten). Men late dus de palpebrae op bevel openen en sluiten, den bulbus in verschillende rigtingen draaijen en verzekere zich alzoo, dat er geene stoornis in de spierwerking dezer organen voorhanden is. Van den anderen kant, moet ook, bepaaldelijk met het denkbeeld om dissimulatie tegen te werken, daarna elk der oogen beurtelings onbewegelijk stil worden gehouden. Immers, ten einde soms ligte graden van strabismus, nystagmus, maar bovenal kleine maculae of beginnende cataracten 3), aan de waarneming te onttrekken, kunnen bedriegers anders het oog met opzet onophoudelijk laten dwalen.

Het onderzoek besluite men met de beproeving van het gezigtsvermogen, waarbij men gewoon is de hulp van een ambtgenoot of anderen vertrouwden persoon in te roepen. Vooreerst, is het zien in de nabijheid te constateren, ter herkenning vooral van presbyopie of amblyopie. Daartoe houde men den man, op eenen afstand van 250 Ned. strepen, gewoon schrift of gewone drukletters ter onderscheiding voor. Kan hij niet lezen, zoo late men hem een bepaald getal inktstreepjes tellen, of de soort van eenige speelkaarten of kleine muntstukken opgeven. In de tweede plaats neme men de noodige proeven in het zien op afstand, inzonderheid tot het opsporen van myopie. Hiertoe late men door zijnen helper bij afwisseling, op eene distantie van minstens 5 Ned. ellen, een zeker getal vingers of eenige kleine voorwerpen, messen, pennen, sleutels, omhoog steken en deze eerst met beide oogen onderscheiden, terwijl men daarna zelf bij beurten een der oogen zachtjes 4) doch goed gesloten moet houden, en daarmede deze proeven, telkens met wijziging, herhaalt. Dit beurtelingsche onderzoek van ieder oog op zich zelven is vooral noodzakelijk ter herkenning van de z. g. myopia in distans, welke zeer dikwijls slechts aan één der oogen wordt waargenomen. Bij deze proef, en vooral bij het laatste gebrek, lette men altijd wel op, dat de te onderscheiden voorwerpen behoorlijk verlicht zijn 5); dit is tevens nuttig ten einde mogelijk albinisme van het oog niet voorbij te zien (zie dagblindheid).

Ten slotte moet men den man ook op grootere afstanden laten zien waartoe men hem buiten het vertrek bepaalde zaken laat onderscheiden, bijv. opschriften van winkels, vensterruiten en dergelijken. Bij dit een en ander is het nog noodig, hem te gelijker tijd de kleuren dezer voorwerpen te doen aangeven; ofschoon daarop dikwijls weinig of niet wordt gelet, is zulks van veel belang ter ontdekking der kleurblindheid (chromatopseudopsia) 6).

In gevallen van twijfel eindelijk aan de goede trouw der opgaven over subjectieve gezigts-verschijnselen, maken wij somtijds gebruik van het entoptisch onderzoek. Men late hem zien door een kaarten-blad met één, of met twee gaatjes digt nevens elkander, om daardoor den helderen hemel te aanschouwen, en hoore hem nu uit, om zich zoo te overtuigen, of hij rigtige antwoorden geeft en de enkele of dubbele pupil-beelden, de scotomata, enz. volgens de natuur beschrijft. Bij volkomen twijfel aan het al of niet werkelijk bestaan van eene of andere oogziekte kan het, als algemeenen maatregel, in de Hospitalen althans, nuttig zijn, daaromtrent goed gelegaliseerde attesten, door verscheidene geloofwaardige personen uit de Gemeente van den man geteekend, te raadplegen.

Onder de oog-ziekten, die als aan misleiding onderhevig, verder bij dit onderzoek de meeste aandacht vereischen, behooren de volgende: defectus oculi, blepharospasmus, nictitatio palpehrarum, lagophthalmia, blepharoptosis, epiphora, dacryocystitis, strabismus, syndesmokeratitis of ophthalmia externa, obscuratio corneae, cataracta, myopia, presbyopia, amblyopia, amaurosis, hemeralopia, nyctalopia, asthenopia, diplopia, chromatopsia.

Aanmerking. Omtrent het nemen van bijzondere gezigts-proeven voor Adspirant-kadets, Kweekelingen enz., zie men de daarop betrekking hebbende Reglementaire voorschriften in het aanhangsel.

Noten bij dit artikel

1) De algemeene regelen hierbij in acht te nemen: de plaatsing of houding van den man en den geneeskundige; het invallen van het licht; het openen en omkeeren der oogleden; het aanwenden der diagnostische hulpmiddelen (entoptisch onderzoek, licht-proef van Purkinje en Sanson, loupe, oogspiegels, enz.); het gesloten houden van het eene oog, wanneer men het andere onderzoekt, uit hoofde der anders volgende "mede-beweging" van de iris der tegenovergestelde zijde; het dilateren van de pupil; enz., kunnen wij hier achterwege laten, door dienaangaande naar de lessen die door den Heer Kerst over Oogheelkunde worden gegeven te verwijzen.

2) Aan de randen der oogleden voorkomende ontstekings-roodheid, zooals die dikwijls optreedt als symptoom van scrophuleuse blepharitis, aan de binnenvlakte der palpebrae zich voordoende granulaties, als tot de ophthalmia bellica voorbeschikkende, moeten zorgvuldig worden opgespoord, daar zij onzes inziens bepaalde ongeschiktheid medebrengen.

3) Nog onlangs kwam bij onze Commissie aan de Kweekschool een man ter herkeuring voor, die voorloopig was goedgekeurd, niettegenstaande hij in het bezit was van waarschijnlijk aangeborene, nog zeer kleine cataracta stellaris op beide oogen; de kleur daarvan was echter zoo twijfelachtig en zoo weinig uitgedrukt, licht geel, dat het geen wonder was men ze over het hoofd kon zien, te meer daar de man aan al de gezigts-proeven had voldaan. Het is inzonderheid in zulke gevallen, dat men hij opzet tot misleiding, die hier niet in het spel was, ligtelijk zou kunnen worden bedrogen, wanneer de man zijn oog niet onbewegelijk stil hield of zich ongemerkt in een ongunstig daglicht had geplaatst.

4) Wanneer men te sterk op het ooglid heeft gedrukt, dan kan daardoor het gezigtsvermogen van den man voor eenige oogenblikken belemmerd worden. Meermalen wordt daartegen gezondigd.

5) Herhaalde malen bleek het ons, dat bij sommige individuën de oorzaak hunner myopia in distans, althans ten deele, gelegen was in torpor retinae, als wanneer eene grootere licht-sterkte voldoende was, om hen nu de sterker verlichte letters, cijfers of andere voorwerpen te doen herkennen.

6) De oplettendheid op kleurblindheid is tot hiertoe niet groot geweest; Wilson en vele andere Engelsche geneeskundigen hebben daarop oorspronkelijk gelet bij spoorwegbeambten, doch dit gebrek is ook van belang bij matrozen en soldaten, bijv. om signalen, vlaggen, vaandels, uniformen, enz. te kunnen onderscheiden. Dit gebrek komt meer voor dan men vroeger meende, althans in Engeland, bij plus minus 5 procent der onderzochte individuen. Het meest voorkomende is de verwisseling van rood of bruin met groen en blaauw.





Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op: 06 March 2021.