Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek

Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek

§ 94. Surditas

c). Surditas. - Het ontveinzen van doofheid kan, wanneer men goed visiteert, aan dienstzoekenden nimmer gelukken 1). Van veel meer belang voor de militaire practijk is de voorwending van doofheid in verschillende vormen en graden.

De laatste wordt veelvuldig beproefd, niet alleen door lotelingen, maar volgens sommigen, onder de reeds dienenden, meer door artelleristen en matrozen dan door militairen van andere wapens 2). Het getal dooven kan zelfs, bij uitzondering, zoo aanmerkelijk zijn, dat men reeds alleen daardoor tot het vermoeden van misleiding kan geraken 3). Deze wordt verkozen, eensdeels om de niet moeijelijke nabootsing, anderdeels dewijl het objectieve onderzoek hier zoo dikwijls aan de subjectieve bevinding ondergeschikt is, en bedrog hier dus ligter geheim kan blijven. Intusschen is, in dit opzigt, door de vorderingen der otiatriek in de laatste jaren, eene groote schrede tot verbetering gedaan.

Er moeten hier twee misleidings-vormen worden onderscheiden, te weten:

1). Surditas artificialis . - Deze kan, op zich zelve, of in vereeniging met kunstmatigen oorenvloed (§ 93), opzettelijk -worden veroorzaakt door gedeeltelijke opvulling van den meatus auditorius met verschillende vreemde ligchamen, zoo als met fabae, pisa, medulla Sambuci, gossypium, cera en dergelijken. Deze ligchamen eenigen tijd in den gehoorweg verblijvende, kunnen daar somtijds zoodanig met verdikt of verhard oorsmeer worden overtogen (geïncrusteerd), dat wezenlijke hardhoorigheid het tijdelijk gevolg daarvan is en dat daarenboven dit bedrog niet terstond bij eene oppervlakkige bezigtiging blijkt. Intusschen is deze ruwe kunstgreep in geenen deele bestand tegen het zorgvuldig opsporen dezer corpora delicti, ofschoon die dikwijls niet zonder moeite (met behulp van injectiën met laauw zeep-sop of werktuigelijk) uit het oor moeten worden verwijderd 4).

2). Surditas ficta. - Alleen door sterke wilskracht, groote zelfbeheersching en langdurige oefening hebben sommige onwilligen het zóó verre weten te brengen, dat zij ook de meest schelle en onverwachte geluids-indrukken niet meer schenen te bespeuren, zelfs in die buitengewone mate, dat zij op geweer- of pistool schoten, vlak achter hen gelost, volstrekt niet waarneembaar terugwerkten 5).

Voor de diagnose is juist reeds in het waarnemen eener zoodanige overdrijving een eerste wenk tot kwaad vermoeden gelegen. Juist dit in het oogloopend overdrijven, juist deze neiging, om den hoogsten graad van dit gebrek (acoïa) voor te wenden en zelfs nog daarboven te gaan, brengt de misleiding vaak aan den dag. Vooreerst toch is een zoo hooge graad van doofheid, aan beide ooren, bij overigens gezonde, veelal jeugdige individuen, hoogst zeldzaam, ten zij het gebrek aangeboren ware en dan met stomheid gepaard ging (zie alalia). En in de tweede plaats is bij dooven het algemeen gevoel niet minder, soms zelfs meer werkzaam, zoodanig dat zij hevige geluiden zoo al niet hooren, ze dan toch zeker door het gevoel ontwaren. Eene overeenkomstige overdrijving ontmoet men hier ook in een ander opzigt bij simulanten; zoo vindt men dikwijls dat zij, bij de ondervraging slechts antwoorden op luidkeels aan hen gerigte vragen, terwijl men weet, dat vele dooven ons beter verstaan, wanneer men niet al te hard, doch in hunne onmiddellijke nabijheid, en daarbij langzaam en duidelijk, tegen hen spreekt 6).

De eerste aanblik dezer personen, het letten op hunne physiognomie geeft soms reeds eenige inlichting. Immers men zal bij kunstdooven wel nooit dien eigenaardigen, wantrouwenden of uitvorschenden en op de lippen van den spreker gevestigden blik, dien ten deele geopenden mond, dat gedraaide hoofd, en dikwijls die meer of minder "stupiede" of liever "verwonderde" uitdrukking van het gelaat aantreffen, als waardoor de ware doofheid zich zoo menigmalen kenmerkt.

De hoofd-aanwijzing intusschen, welke bij de herkenning van wezen en schijn hier moet worden opgevolgd, is weder gelegen in het positieve of objectieve onderzoek van de gehoor-organen, zoo verre deze daartoe toegankelijk zijn, met behulp van de in § 91 opgenoemde diagnostische hulpmiddelen. Bovendien lette men, oorzakelijk, op mogelijk bestaande hypertrophie der amandelen in hoogen graad, op habituële keel-ontsteking, op scrophuleuse kwaadsappigheid, op erfelijken aanleg (waaromtrent men zich soms door "attesten" moet laten inlichten), enz. Vindt men geene afwijkingen, zoo is dit nog niet altijd een volstrekt bewijs, dat de man simuleert, daar de z. g. "nerveuse" doofheid zich dikwijls weinig of niet naar buiten openbaart. Evenwel is daarbij van hoog gewigt op te merken, dat vooral deze dikwijls gepaard gaat met eene abnormale droogheid (z. g. xerosis) van den uitwendigen gehoorgang; terwijl dan tevens de stilet-proef eene mindere gevoeligheid van het trommel-vlies aanwijst dan gewoonlijk, of dit vlies bij de inwendige bezigtiging dof en gevlekt wordt waargenomen. Insgelijks lette men op de uitwerking eener aangebragte drukking op het tympanum, dewijl sommige vormen van ware doofheid daardoor dikwijls eene tijdelijke verbetering ondergaan.

Tot onze verdere overtuiging, in hardnekkige gevallen, of om den simulant tot bekentenis te dwingen, zijn wijders van ouds verscheidene proefmiddelen, als zoo vele reagentia op doofheid, aangegeven. Onder dezen zijn de volgende de voornaamste:

1°) Het veroorzaken van onverwachte geluiden, welke den man doen schrikken, van kleur veranderen, of omzien. Om zeker te gaan, is het hier, om reeds bovengenoemde redenen, veel beter, geene al te sterke geluiden te maken. Het laten vallen van muntstukken, het breken van glas, het afschieten van een percussie-dopje 7) en dergelijken, zijn boven vele andere geluiden van meer geweldigen aard te verkiezen.

2°) Het afleiden zijner gedachten, hetzij door onverhoopte vreugde (bijv. bij het hooren van beloften tot verlof, tot betere voeding, of bij andere aanmerkingen zijnen toestand betreffende, met zachte stem tegen de omstanders geuit 8); hetzij door den man beschamende uitdrukkingen 9) toe te voegen.

Het zacht aanroepen van zijnen naam (liefst voor-naam) op tijden en plaatsen, waar de vermeende bedrieger denkt alleen te zijn, ook gedurende zijnen slaap (kort na het te bed gaan of in den morgenstond), of wel gedurende men hem bedwelmd heeft door aether, chloroforme of alcoholica.

Het gebruik van eenen oor-hoorn voor dooven, om op te merken, of hij daarmede gemakkelijker hoort. Simulanten met dit werktuig onbekend en den hoogsten graad van doofheid willende veinzen, geven op: daardoor niet beter te hooren.

In den regel zal men met dit een of ander zijn doel bereiken 10). Mogt men bij zeer hardnekkig volhouden eene behandeling door dwangmiddelen behoeven, zoo voege men hier, bij het algemeene plan, de bijzondere wijze tot het aanjagen van vrees, inzonderheid voor het doorboren van het tympanum, of voor het trepaneren van het mamvormig uitsteeksel. Wijders kan hier ook het vlijtig aanwenden van de sonde van Itard en in het geheel de methodische behandeling van de obstructie der tuba Eustachiana, als onaangename geneeswijze, dit voordeel hebben, dat simulanten daardoor van verdere volharding worden afgeschrikt.

Noten bij dit artikel

1) Intusschen zou het kunnen zijn, dat periodische doofheid werd gedissimuleerd; men weet, dat sommige dooven, onder den invloed van weêrsverandering als anderszins, den eenen dag veel minder doof zijn, dan op andere dagen.

2) Men is bij artilleristen, en matrozen, uit den aard van hun wapen, meer genegen, om aan klagten over dit gebrek geloof te slaan. De ontbranding van het zware geschut kan werkelijk zeer ligt tot doofheid aanleiding geven. Men bedenke evenwel, dat zij alsdan, in den regel, slechts van voorbijgaanden of tijdelijken duur is. Hierop zij men insgelijks bedacht bij hen, die zware donderslagen als oorzaak hunner doofheid aangeven.

3) Zoo bijv. lees ik bij Gavin, dat in het Engelsche Leger, binnen den tijd van één jaar (1818), ruim dertig militairen, alle wegens doofheid (?), op pensioen waren gesteld! Zóó veelvuldig komt ware surditas niet voor.

4) Wij bezigen voor het uittrekken van vreemde ligchamen uit den meatus eene soort van kogel-trekker in miniatuur; natuurlijk niet dan met groote voorzigtigheid.

5) Onder dezen, las, vernam en ondervond ik, dat zij, behalve aan de gezegde geluiden, weerstand kunnen bieden aan den indruk van: het slaan met eenen stamper op een' grooten vijzel; het slaan van koperen bekkens tegen elkander; het digtwerpen eener groote deur vlak achter hen, enz.

6) Hierbij kan men beproeven, den bedrieger te verschalken, door eerst te beginnen zeer luid met hem te spreken, en op die wijze een zijne aandacht geheel en al boeijend gesprek met hem aan te vangen, doch in den loop daarvan zijne stem meer en meer te laten dalen. Er zijn voorheelden, dat zij dan ook op die zachtere vragen behoorlijk antwoord gaven.

7) Hierdoor zag ik bij eenen zeer sluwen simulant, dat hij het geluid vernomen had, niet alleen doordat hij eene kleur kreeg, maar ook met zijne oogleden knipte.

8) Men vestige bijv. zijne aandacht op een ander ligchaams-deel van den man, ontdekt daaraan "voor den schijn" eenig tot hiertoe over het hoofd gezien gebrek en zegt tegen de omstanders, dat de man deswegens moet worden afgekeurd. - Of wel men geve hem streng dieet en vrage dan eenige dagen daarna: welk eten heeft die man? Men houde zich zeer verontwaardigd en doe den man extra-spijs, wijn, vruchten, enz. opschrijven, om te zien, welke verandering dit op zijn gelaat te weeg brengt, of wat hij soms zelfs daarover zegt. Davies, Schmetzer en a. vermelden daaromtrent aardige verhalen.

9) Zoo herkende de Heer Kerst eenen simulant aan het blozen van dezen, toen hij bij het voorlezen eener ziekte-geschi edenis hoorde, dat men hem een "slimmen bedrieger" noemde. Wendroth geeft dergelijke voorbeelden aan; bijv. om wel op te letten op het gelaat en de handelwijzen van pseudo-dooven, wanneer men hun "en passant" met gewone zachte stem beveelt: "Neem die luis van uwe mouwl" of "Maak je broek digt!" enz.

10) Onze ondervinding is hieromtrent vrij gunstig; de Offic. v. Gez. Ninaber, Stokhuijzen, Lippe, Aldenrah en a. hebben insgelijks verscheidene mededeelingen van deze ontdekking gedaan, opgeteekend in het Register v. v. z.





Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op: 06 March 2021.