Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek
Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek
§ 104. Balbuties
d). Balbuties. - Dewijl het stamelen geheel onder het bereik van den wil ligt, is het niet te verwonderen, dat het eene vrij dikwijls voorkomende nabootsings-ziekte uitmaakt 1). Stotterende lotelingen moeten daarom, in den regel, tot nadere waarneming in een Hospitaal worden opgenomen, terwijl men dikwijls wel doet, omtrent hen officiële inlichting te vragen bij het Gemeente-bestuur hunner woonplaatsen 2). Wanneer het in geringen graad bestaat, behoeven de dienstpligtigen, daarmede behebt, niet te worden afgekeurd, doch wel wanneer het in hoogen graad voorhanden is, bepaaldelijk volgens de uitdrukking van het Reglement, dan, "wanneer de zekerheid van eenen post daardoor zou kunnen worden gecompromitteerd".
Daar het slechts zelden gelukt, pseudo-stotteraars reeds op het eerste gezigt te ontmaskeren 3), herinneren wij, dat de herkenning soms kan worden verkregen uit de volgende waarnemingen:
a) De physiognomie. - Wezenlijke stotteraars, namelijk, vertoonen zelden zulke mismaakte gezigten, als simulanten, die ook hier weder gewoon zijn, de krampachtige zamentrekking der gelaat-spieren bij het spreken ten sterkste te overdrijven, en hunne pogingen, om toch den hoogsten graad van dit gebrek na te bootsen, soms tot stikking toe, in het werk stellen. Hierbij lette men op, of de moeijelijkheid in het spreken bij sommige woorden en letters 4) toe- of afneemt (zooals dit natuurlijk is), ofwel dat het stotteren bij dit een en ander onveranderd blijft.
b) De plaatselijke afwijkingen. - Daartoe moeten mond en keel, en vooral de tong, naauwkeurig worden bezigtigd. Men lette op mogelijke vergrooting van de tong, ongewone plaatsing of misvorming, als ook op krampachtige zamentrekking van dit deel; op afwijkingen aan den tong-riem; splijting van het verhemelte; misstand of verlies der onderste snijtanden (waardoor overigens meer lispelen kan worden veroorzaakt); enz. 5). Ten dezen opzigte intusschen vergete men niet, dat de een of ander dezer oorzaken kan voorhanden zijn zonder stotteren, en, omgekeerd, dat ook betrekkelijk dikwijls niets van dit alles bij ware balbuties wordt aangetroffen, namelijk, dan wanneer hare eenige verwijderde oorzaak gelegen is in centrale stoornis, hetzij van organischen, hetzij slechts van psychischen aard; hierdoor toch kan alleen de bron van het stotteren te vinden zijn in abnormale of ongeregelde innervatie van de tongspieren.
Behalve deze waarnemingen kunnen hier, bij de algemeene (afleiding, drift, alcoholisatie, enz.), twee bijzondere proeven aan de diagnose dienstbaar worden gemaakt: Vooreerst spreke men den man barsch toe, bevele hem snel te antwoorden, zie hem daarbij sterk aan (z. g. "fixeren"), en leide zijne gedachten af, bijv. door aan een' knoop van den jas te draaijen. Bij wezenlijk bestaand stotteren moet dit alsdan sterk toenemen. Ten anderen, late men den vermeenden stotteraar een nationaal lied (bijv. "wien Neêrlandsch bloed"), een gebed, of iets anders dat hij van buiten kent, overluid opzeggen, voorlezen, of wat nog beter gelukt, zingenderwijze voordragen. Bij de echte balbuties gaat zulks vrij goed; bedriegers daarentegen, met dit feit niet bekend, stotteren bij deze proef even sterk en verraden zich juist door deze volharding 6).
Bij de slechts zelden noodige behandeling doe men eene gepaste keus uit de algemeene middelen; onder de onaangename geneeswijzen vindt men stortbaden in den nek en electrische schokken op de tong geprezen, terwijl tot het aanjagen van vrees de "bedreiging" met de glossotomie of andere bloedige kunstbewerkingen, vroeger tegen balbuties in gebruik, kan worden beproefd; enz. 7).
Noten bij dit artikel
1) Fallot maakt, te regt, over het groote getal van reclames wegens stotteren door lotelingen, de opmerking: dat zoo die allen de waarheid behelsden, het stotteren inderdaad een dagelijksch voorkomend gebrek zou moeten zijn, hetgeen met de ondervinding in strijd is.
2) Namelijk, om te vragen: òf de kwaal reeds van de jeugd af bestond, òf die misschien na eene acute ziekte was overgebleven, en dergelijken.
3) Zij die dit meenen te vermogen, bedriegen zich dikwijls; althans is het aan eene dergelijke overhaaste en oppervlakkige beschouwing toe te schrijven, dat over dit gebrek door de Offic. v. Gez. soms geheel tegenstrijdige Keurings-rapporten worden uitgebragt, waarvan ons voorbeelden bekend zijn.
4) De k, de l, de p, de t worden, onder anderen, door vele stotteraars met eene bijzonder groote inspanning uitgesproken.
5) Langenbeck vestigt bovendien eene bijzondere opmerkzaamheid op het voorkomen van veneuse hyperaemie, aan de tong van ware stotteraars, als gevolg van bestaande tongkramp, terwijl hare mucosa dan droog en blaauw van kleur zou zijn. Ik heb dit tot nog toe niet kunnen waarnemen.
6) Het is bekend, dat sommige stotteraars, met behulp van het memoriseren hunner opstellen, deze zonder te stotteren kunnen voordragen. Colombat had opgemerkt, dat het zingen van bekende liederen, enz., eene gelijke uitwerking heeft en grondde daarop zelfs zijn geneesplan tegen balbuties. Beide proeven hebben mij meer dan eens goed voldaan in de herkenning der waarheid.
7) Percy en Laurent prezen nog eene dwang-wijze, die ons minder rationeel toeschijnt. Zij isoleerden den vermeenden stamelaar en lieten hem zonder voedsel, tot zoo lang, dat hij dit zonder te stotteren wist te vragen. Men bedenke, dat dit gebrek dikwijls eene onregelmatige periodiciteit vertoont en daarenboven, zooals uit de § blijkt, zich geenszins onder alle omstandigheden gelijk blijft.

§ 103. Halitus oris ingratus | Inhoudsopgave | § 105. Alalia |
