Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek
Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek
§ 171. Tinea
1) Tinea. Over het al of niet aannemen van miliciens met dusgenoemde "zeerhoofdigheid" behebt zijn de gevoelens der militaire geneeskundigen meer of minder verdeeld. Men weet, dat de tineëusen tegenwoordig bij ons te lande wegens dit gebrek niet worden vrijgesteld, maar in de zieken-inrigtingen opgenomen, ter beproeving van hunne genezing. Daarna worden zij niet, zoo als de andere miliciens, in reserve geplaatst voor een jaar, maar zij moeten dat jaar blijven dienen, ten einde gedurende dien tijd in het oog te worden gehouden en mogelijke recidieven bij de wekelijksche visitatiën kunnen worden opgemerkt. Het is nu de vraag: of deze bepaling de kosten en moeiten van hunne verpleging en waarneming beloont en of de Staat daardoor ten slotte eenige goede soldaten verkrijgt? Van den éénen kant moet worden erkend, dat werkelijk een zeer groot getal der tineëusen (ik meen gemiddeld ruim 90 procent) wordt hersteld; van de andere zijde is het niet te ontkennen, dat zulks eensdeels niet geschiedt, dan na eene vrij langdurige behandeling (gemiddeld van minstens 3 maanden), en veeltijds niet dan na herhaalde instortingen, en anderdeels dat in den regel het gehalte der aldus verkregene militairen niet uitstekend is. Immers over het algemeen komen onder hen vele jongelieden voor met een minder gunstig voorkomen, van eenen weinig ontwikkelden ligchaamsbouw, en wat het ergste is, van eene kropzerige of andere kwaadsappige gesteldheid. Dit een en ander zou vrij afdoende aanleiding geven tot den wensch van het onvoorwaardelijk afwijzen van tineëusen, in die gevallen, waar zij de laatste ziekte-voorwaarden in zich vereenigden. Edoch, men verlieze niet uit het oog: eerstens, dat vele van hen eerst na hunne genezing en inlijving zich meer en meer physisch gaan ontwikkelen; ten tweede, dat zulk een maatregel een zeer belangrijk verlies zou geven voor het jaarlijksch contingent, aangezien de menigvuldigheid van deze kwaal in ons vaderland; en in de derde plaats, dat daardoor voorzeker het nabootsen, het kunstmatig vormen of alleen slechts het onderhouden van dit gebrek, als reden van vrijstelling opleverende, aanmerkelijk zouden worden begunstigd; althans laat het zich vooruitzien, dat er alsdan vóór hunnen diensttijd, door de ouders of betrekkingen van zoodanige miliciens, geene de minste pogingen meer tot het genezen der tinea zouden in het werk worden gesteld!
Onder de middelen tot het nabootsen der tinea in misbruik zijn acid. nitricum conc, ungt. Autenriethi, oleum crotonis en chlorur. stibii wel de meest bekende, ofschoon ook andere caustica met eene gelijke bedoeling aanwendbaar zijn. De inwerking daarvan wist men tijdelijk te beperken "ope annulorum e cerd aut axungiâ confectorum", waardoor tevens de circulaire vorm van dit exantheem werd nagebootst. Ook de crustae dezer puisten werden wel eens op eene bedriegelijke wijze geïmiteerd, hetzij door eene "pasta ex albumine et vitello ovi cum farina" hetzij meer nog door een "unguentum ex flor. sulphuris, melle albo et butyro rancido" waarbij zich dan bovendien een "odor ingratus", ter sterkere nabootsing van dit uitslag, doet bespeuren.
Ter ontdekking dezer kunstgrepen 1) heeft men vooral op de volgende punten te letten: Op den vorm van het exantheem, of dit werkelijk den eigenaardigen beker-vorm der favi oplevert. Op den aard der aanwezige korsten, of deze ook eene ongewone scheikundige reactie vertoonen, bijv. van ac. nitric., van stibium, enz.; en of zij den bewerktuigden plantaardigen bouw der mikroskopische epiphyta (Mycoderma tineae Gruby) bezitten. Op de huid in den omtrek der favi, of deze ontstoken of met eene verdachte kleur is bedeeld. Op de haren of deze zich, als bij ware tinea, verarmd, dor, geatrophieerd voordoen 2). Op het gestel van den lijder, of dit op voorhandene scrophulose, tuberculose of andere cachexiën duidt. Op de geneesbaarheid der kwaal, of die vertraagd is, dan of zij zich spoedig openbaart; enz.
Wijders worden voorbeelden medegedeeld, - waartegen niet te waken is en die niet te diagnosticeren zijn -, waar de tinea met opzet "gevormd" was door contagium, t. w.: "usu tegumentorum capitis aut cataplasmatum a tineosis veris desumtorum" 3).
Nog moet men bij de behandeling dezer lijders in de Hospitalen oplettend zijn, dat aggravatie dezer kwaal, of liever tegenwerking van de genezing plaats kan vinden, hetzij om eindelijk te worden afgekeurd, hetzij alleen uit vrees voor de epilatie. Het is ons namelijk meer dan eens voorgekomen, dat de ad hoc geplaatste "emplastra picis adhaesiva statim post applicationem solvebantur aegris".
Aanmerking: Wat aangaat het dissimuleren van tinea door vrijwilligers, daarvoor zijn dezelfde opgaven geldig, welke reeds vroeger bij het verhelen van "kaalhoofdigheid" zijn gegeven (§ 69).
Noten bij dit artikel
1) Het moge waar zijn, dat daarvan vroeger, vooral in den eersten Napoleontischen tijd, gevallen in menigte in Frankrijk en elders zijn voorgekomen, - tegenwoordig bemerken wij daarvan weinig of niets. Alleen herinner ik mij één voorbeeld, waar de Off. v. Gez. Lippe, bij eenen tineëusen een doosje met ungt. Authenriethi, tot het besproken doeleinde bestemd, heeft aangetroffen. Register v. v. z. N°. 64.
2) Daarenboven treft men dikwijls eene ziekelijke gesteldheid der uitgetrokken haarwortels bij zeerhoofdigen aan, reeds met het bloote oog zigtbaar aan eene zwarte verkleuring. Intusschen komt dit verschijnsel ook wel eens zonder tinea voor.
3) De mogelijkheid van eene zoodanige infectio op de genoemde wijze is ons zelven meer dan eens gebleken, waar wij deze handelwijze bij vroegere tineëusen voor hunne tegenwoordige kwaal aangewezen hielden. Speyer maakt daarvan insgelijks melding met het oog op simulatie.

§ 170. Exanthemata | Inhoudsopgave | § 172. Scabies |
