Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek
Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek
§ 186. Cicatrices
g). Cicatrices. - Het juist beoordeelen der al of niet voor de dienst nadeelige beteekenis van voorkomende likteekens vereischt, bij de visitatie van vrijwilligers, dikwijls groote scherpzinnigheid en veel ondervinding. Het spreekt wel van zelve, dat men daarop de uitspraak niet zal toepassen, welke vervat is in de Algemeene Aanmerking van het Keurings-reglement, dat, namelijk: alle vrijwilligers met "zigtbare" ligchaams-gebreken behooren te worden afgewezen. Immers, aldus handelende zou men letterlijk niemand kunnen goedkeuren, dewijl iedereen grootere of kleinere cicatrices draagt, afkomstig van vallen, snijden, branden, van furunkels, of andere huidziekten, enz. Men behoort dus in den regel de eenvoudige huid-likteekens geheel daarbij buiten te sluiten, althans wanneer het likteeken volkomen goed gevormd, niet dun of wankleurig is, niet gepaard gaat met aderspattigen toestand van het deel, niet op plaatsen voorkomt, waar het bijzonder ligt aan weder openbreken is blootgesteld, zoo als op den voorrand van het scheenbeen, en daarbij geene de minste bewegings- of andere verrigting-stoornis teweeg brengt. Intusschen bestaat er ééne soort van cutane likteekens, waaromtrent minder eenstemmig wordt gedacht, t. w. de cicatrices, welke blijkbaar afkomstig zijn van voorafgegane genees- of heelkundige behandeling tegen uit- of inwendige ziekten 1). Hierover merken wij op, dat naar ons inzien, likteekens van bloedzuigers, koppen, latingen, Spaansche vliegen, setons, inzonderheid wanneer zij van eenen verschen oorsprong zijn, altijd den Off. v. Gez. moeten bedacht maken op de zorgvuldige nasporing: of de ziekten zelve, tegen welke zij werden aangewend, werkelijk nog voortbestaan of nadeelige gevolgen hebben achtergelaten. Wanneer men daarvan geen spoor meer aantreft, zou het verkeerd zijn al dergelijke individuen deswegens, zonder meer, af te wijzen. De vroegere ziekte toch kan reeds in jeugdigen leeftijd hebben bestaan, en nu geheel verdwenen zijn; of de ziekte kan van acuten aard zijn geweest, zonder eenige nablijvende stoornissen.
Daarentegen bestaan er vele cicatrices, welke van meer gewigt zijn. Die welke duidelijk van scrophuleusen, van sijphilitischen 2) of anderen kwaadsappigen aard zijn, geven gereedelijk aanleiding tot afkeuring. Zoodanige personen staan aan recidieven bloot en vele acute ziekten verloopen bij hen met meer gevaar, dan bij gezonden. Ook de vasthechting der likteekens kan oorzaak zijn van afkeuring, doch slechts dan, wanneer daarmede meer of minder belangrijke stoornis in de verrigting der belendende spieren of gewrichten gepaard gaat. Zonder deze omstandigheid behoeft niet ieder vastgehecht likteeken, bijv. aan het voorhoofd, op den rug van hand en voet, wanneer ze daar door uitwendige oorzaken zijn gevormd, tot afwijzing te leiden. Niet minder is dan ook de plaats van het likteeken van grooten invloed; zoo bijv. lette men op bij cicatrices aan den schedel, vooral met been-indruk, dal zij vooreerst het dragen van het hoofd-deksel soms kunnen bemoeijelijken, en ten anderen, dat bij dergelijke voorwerpen mogelijk verstands-verbijstering, epilepsie, hardnekkige cephalaea, enz. kunnen zijn veroorzaakt of nog uitbreken. Zoo brengen insgelijks de cicatrices aan het crus, wanneer zij afkomstig zijn van z. g. "atonische beenzweer", ongeschiktheid mede. Dit inzonderheid wanneer de bedekkende en omringende huid dun en wankleurig is, of onmiddellijk op het been is geplaatst 3). Al zijn zoodanige ulceraties op den oogenblik schijnbaar volkomen genezen en al is het likteeken op het oog volmaakt goed geconsolideerd, zoo behoort men zich toch te herinneren, dat zij ligtelijk kunnen recidiveren, bij drukke diensten, langdurige marschen of parades, warm weder, zoo door de zwelling der beenen, als door het wrijven der kleedingslukken. De geringste stoot of wond, gastricisme, of de minste algemeene ziektetoestand, geven daartoe insgelijks gereede aanleiding.
In ieder geval, wanneer men meent personen, welke likteekens vertoonen, daarmede te mogen aannemen, zij men bedacht, om daarvan de gewone en voorgeschrevene aanteekening te doen op den engagements-slaat, enz.
Ook bij dit gebrek, hoe weinig men daaraan denken zou, bestaat, blijkens de ondervinding, mogelijkheid tot misleiding; in de eerste plaats tot simulatie: Zoo zijn ons voorbeelden bekend, waar likteekens van geheel anderen oorsprong, bijv. van kropzerigheid, verzwering, verbranding, fonticuli, enz., werden opgegeven als het gevolg te zijn van vroeger voor den vijand (of in duel) bekomene wonden. Zoo kunnen ook, in andere gevallen, de ware oorzaken dezer cicatrices worden verzwegen. Zoo werden ligte of onbeduidende likteekentjes aan den hals door lotelingen soms voorgegeven afkomstig te wezen van klierverzwering 4) of daartoe zelfs "ope caustici cujusdam" geprovoceerd (§ 71, noot 1).
In de tweede plaats tot dissimulatie: Zoo zijn likteekens in het aangezigt wel eens bedekt door "capilli barbae artificiales". Zoo heeft men enkele gevallen, waar cicatrices van brandmerken, rietslagen of andere "straffen" ten deele althans gedissimuleerd werden "alterando horum vestigia ulceratione artificiali". Zoo werd in ons Leger eene waarneming gemaakt, - die door anderen als mogelijk was voorgesteld, - der celatio van wankleurige cicatrices, waartoe van "pigmenta cutis coloris similia" gebruik werd gemaakt 5).
Noten bij dit artikel
1) De Engelschen gaan hierin blijkbaar veel te verre. Volgens Massy, hebben zij daarvoor zelfs een afzonderlijk Artikel in hun Keurings-reglement, onder den naam van "Marks of medical treatment." Op grond van dit Artikel leest men, dat daar te lande binnen een tijdvak van 10 jaren, meer dan 4000 man werden afgekeurd!
2) Bij het afkeuren wegens cicatrices van syphilitischen oorsprong onderscheide men weder: of er slechts sporen bijv. van afgebondene of weggesnedene verrucae, van zeer oppervlakkige, niet geïndureerde ulcera aan den penis bestaan, dan wel de overblijfselen van verharde sjankers, of uitgebreide likteekens van bubones. In het laatste geval twijfelt niemand aan de ongeschiktheid; in het eerste zou men, bij gebrek aan manschappen, eenige grootere latitude kunnen laten.
3) Bij Isfordink vind ik opgeteekend, dat men in het Oostenrijksche Leger personen met likteekens van beenzweren nog aanneemt, doch hen intusschen niet bezigt voor de velddienst. Eerste Deel, bladz. 23.
4) Men kan de kropzerige likteekens overigens veelal onderscheiden, door dat zij violetachtig van kleur, ongelijk, zamengetrokken, vastgegroeid, of althans meer of minder geïndureerd zijn.
5) De Off. v. Gez. Rauwen heeft een geval van dien aard waargenomen, waarin een wankleurig likteeken op deze zeldzame wijze gemaskeerd werd.

§ 185. Vurnera et mutilatio | Inhoudsopgave | § 187. Neuralgiae |
