Nationale Militie - Geneeskundig Onderzoek
Handleiding tot de leer van het Militair Geneeskundig Onderzoek
§ 197. Epilepsia
p). Epilepsia. - Er bestaat wel geene mogelijkheid, dat epilepsie "als zoodanig" kan worden gedissimuleerd, maar toch moet men, bij het keuren van vrijwilligers, voorbedacht zijn op het verzwijgen van deze ongelukkige kwaal. Wanneer die nog slechts van korten duur was en de persoon in den geheel vrijen tijd werd gepresenteerd, moet het worden erkend, dat de "diagnosis vix aut non" te maken zou zijn. Onder andere omstandigheden, bij het verouderd zijn daarvan, bij het voorkomen kort na een acces, heeft men echter eenige criteria welke ons der opmerking geenszins onwaardig schijnen. Alhoewel deze volstrekt niet pathognomonisch en zelfs niet kunnen voorhanden zijn, lette men toch op het al of niet voorkomen der volgende teekenen:
Op den eigenen habitus. Deze zou zich soms afdrukken in eene minder gunstige vorming van den schedel, welke somtijds dien der idioten zou naderen, of met indruksels of uitgroeisels zijn voorzien, terwijl de aangezigts-hoek dikwijls veel minder dan 80° zou bedragen. In verband hiermede, bespeurt men meer of minder uitgedrukte sporen van verstandszwakte, verlies van het geheugen, ligte neiging tot toorn, enz. Hunne spierkracht daarentegen is in den regel sterk ontwikkeld. - Op de geheele physiognomie. Epileptici toch vertoonen dikwijls een wezenloos, bedeesd of beschaamd, veeltijds treurig gelaat, hetgeen geest en leven mist, vooral in het oog. De oogen zijn dwalende en kunnen den onderzoekenden blik moeijelijk wederstaan. De pupillen wijd, de oogleden nederhangende, zelfs gezwollen, de wenkbraauwen dikwijls zamengetrokken. De spieren van het aangezigt zijn bewegelijk, zelfs convulsief. De wangen bleek, de lippen blaauw. Elders kunnen zij insgelijks sporen van cyanosis vertoonen, vooral aan de handen en nagels. - Op het voorhoofd in het bijzonder. Kort na een accessus epilepticus neemt men bij sommige lijders eene menigte kleine ecchymoses aan het voorhoofd waar. - Op het aangezigt. In het aangezigt komen bij hen, even als ook aan de slapen van het hoofd, of andere plaatsen van den schedel, dikwijls meer of minder belangrijke contusiones of cicatrices voor, ten gevolge van het herhaald vallen. - Op de tong. Dit deel zal men meermalen verwond vinden of insgelijks van likteekenen, door het bijten veroorzaakt, voorzien. - Op de snijtanden. De onderste snijtanden kunnen, hij langen duur van dit lijden, somtijds schuins afgesleten zijn, als gevolg van het tanden-knersen onder de aanvallen; enz. 1).
Van veel grooter belang voor de militaire hospitaal-praxis is echter de simulatie, of liever de imitatie van deze kwaal. Daar de simulant zich hier slechts van tijd tot tijd behoeft in te spannen, en in de tusschentijden eene volmaakte gezondheid mag vertoonen, werd deze ziekte reeds van oudsher menigmalen nagebootst. In den laatsten tijd van het eerste Fransche Keizer-rijk gaven zeker van de honderd miliciens 20 deze kwaal als reden van ongeschiktheid aan, en ook in ons vaderland is deze voorwending niet vreemd. Zoo bij bedelaars als bij lotelingen, zijn daarover herhaaldelijk waarnemingen gemaakt. In het jaar 1817, onder anderen, bestond de epilepsie slechts bij de helft der deswegens in het Groot Rijks-Hospitaal te Leiden opgenomene miliciens 2). Ofschoon al hare eigenaardige verschijnselen niet vatbaar zijn voor nabootsing, heeft men inderdaad personen gezien, - en wij zelven hebben daarvan ondervinding verkregen -, welke deze rol met zoo veel behendigheid en schijn van waarheid weten te spelen en die hunne spieren zoo natuurlijk in convulsieven toestand weten te brengen, dat men beweert, dat menig geneeskundige daardoor van het regte spoor is geleid 3), Ter waarschuwing tegen deze schandelijke bedriegerij moeten wij daar echter bijvoegen, dat alsdan de nagebootste kwaal in enkele gevallen werkelijk in de vallende ziekte schijnt te kunnen overgaan! 4),
Hoe het zij, een meer dan gewoon menigvuldig voorkomen dezer kwaal bij de lotelingen, geeft reeds terstond tot kwaad vermoeden aanleiding, terwijl ook het oogenschijnlijk ontstaan van deze ziekte bij reeds dienenden, op meer gevorderden leeftijd, ons behoedzaam moet doen zijn, dewijl eene late ontwikkeling van epilepsie tot de zeldzaamheden behoort. Ook het vele spreken over hunne kwaal door de epileptici brengt verdenking mede, daar deze anders gewoon zijn, het bestaan hunner kwaal zoo veel mogelijk te verheelen of te vergoelijken.
Bij onze diagnose tusschen waarheid en schijn (welke hier somtijds "difficultatem offert", uit hoofde van de onderscheidene graden, vormen en wijzigingen in de symptomen-reeks dezer ziekte) moeten wij ons steeds voor oogen stellen, dat "dwalen menschelijk is" en is dus een aprioristisch absolutisme, dat nergens deugdzaam is, hier inzonderheid misplaatst. Intusschen bezit men verscheidene punten van waarneming, van welke men zich hier als rigtsnoer kan bedienen en onder welke er eenige worden gevonden, die inderdaad bewijzend mogen worden genoemd. Als zoodanig lette men:
1) Op de verschijnselen der invasio. - Hierbij heeft men het geluid op te merken van den eigenaardigen "clamor s. rugitus" door ware epileptici geuit. Verder den "modus, quo illorum lapsus fiat"; simulanten toch kiezen hiervoor "loci electi" uit, opdat zij zich geene "laesiones" toebrengen °).
2) Op de gevoels-uitingen, - Hiertoe bezigt men die middelen, welke de gevoelszenuwen prikkelen of pijnlijk aandoen, daar hier in het algemeen de blijkbare uiting van pijnontwaring een "indicium doli" medebrengt, als "alienum" zijnde aan deze kwaal. Men sprenge den vermeenden lijder "koud water" in het aangezigt, houde hem vlugtige excitantia, bijv. "ammonia llq." onder den neus, of kittele dezen inwendig met eene "penneveer, stroohalm of snuif". Men brenge hem onverwachts eene ligte "punctura" toe, of bij het voelen van den pols, kan het wel eens nuttig zijn "dolorem cutaneum producere vellicando eum unguibus"; anderen bragten "inopinatim guttulam spiritus vini in oculum". Sommigen prijzen ook de "caustica", zelfs het gloeijend ijzer, gesmolten lak en andere heroïca aan, doch deze behoeven of behooren zelfs volstrekt niet te hulp te worden geroepen. Hoogstens zou men bij zeer hardnekkigen kunnen volstaan met het "stillare guttulam aquae calidioris, aut adipis a candelà" op hand of voet.
3) Op de ademhaling en den bloedsomloop. - Meestal vindt men bij ware epilepsie de respiratie moeijelijk, soms zelfs rogchelende, terwijl de lijder bij den aanval eerst langen tijd "in expiratione verkeert. Evenzoo is de pols In het begin van het stadium convulsivum langzaam en klein; daarentegen bij simulanten zeer versneld, als onvermijdelijk gevolg der ligchaams-inspanning.
4) Op de oogappels. - Deze zijn bij wezenlijke epileptici gemeenlijk ongevoelig voor het licht en dikwerf gedilateerd. Bij de bezigtiging daarvan lette men op, dat deze ook ligter valt uit te voeren bij ware epilepsie, dan bij de bedriegelijke, daar de oogleden alsdan met veel meer kracht en meestal met opzet gesloten worden gehouden.
5) Op het gehoor. - Bij ware epileptici bestaat "auditus deletus"; simulanten daarentegen "terrore afficiuntur" bij het aanbrengen van onverwachte geluiden, waartoe men de voorschriften bij surditas ficta opgegeven (§ 94) vergelijke.
6) Op den toestand der mondholte. - Hierbij herinnere men zich, dat bij wezenlijke aanvallen van epilepsie, de "tong" veeltijds gezwollen is of tusschen de tanden geklemd, aan de mond-hoeken of lippen met "mucus aut spuma s. saliva sanguinolenta" bedeeld. Het is noodig daarbij op te letten, dat ook dit verschijnsel niet ten deele geïmiteerd worde "ope saponis aut albuminis ovi", waarvan enkele voorbeelden zouden bestaan.
7) De plaatsing der duimen, - Bij de ware epilepsie zijn deze gemeenlijk in de hand-palm geklemd, even als bij de imitata, doch bij de eerste ziet men, dat zij in den regel "extra palmam manus manent", zoodra men deze ontwikkeld heeft. Simulanten daarentegen doen hun best, "ut illos de novo in manum includant".
8) Op het stadium remissionis, - Ten deze merke men op, dat bij simulanten het "soporeuse" tijdperk veelal geheel afwezig is, of hoogst onnatuurlijk wordt nagemaakt, alsmede, dat bij deze geene sporen aanwezig zijn van "ejaculatio seminis" of van "urinae emissio", die bij de ware vallende ziekte meermalen worden waargenomen.
Behalve tot deze waarnemingen, heeft men, in bijzonder sterk uitgedrukte en volgehoudene gevallen, met voordeel de toevlugt genomen tot verscheidene listen en verschalkings-middelen. Als zoodanig noem ik:
a). Strikvragen als anderzins. Zoo bijv. late men hem de "aura epileptica" beschrijven, en merke op, of hij daarvan eene natuurlijke opgaaf doet 6). Zoo make men hem diets, "quod epileptici semper mordunt", in alles wat men hun voorhoudt; of wel, dat na de toediening van een of ander "remedium", de aanval "horâ determinatâ" komen "moet"; en lette dan op, welken invloed dit op den gang der ziekte heeft.
b). De aetherisatie. Voor korte jaren is voorgesteld geworden, om in gevallen van twijfel den aether (of de chloroforme) aan te wenden, niet gedurende de aanvallen, maar "in den vrijen tijd" en wel uit hoofde men had waargenomen, dat bij "epilepsia vera" de "acçessus epileptici durante somno artificiali provocarentur". Wij hebben daarover nog geene voldoende ondervinding verkregen; in enkele voorbeelden volgde de begeerde uitwerking, in andere (eens zelfs, waar het later door doodelijken uitgang bleek, dat geene simulatie had bestaan) bleef die uit. Voor het overige moet men met de aanwending van die middelen in dubieuse gevallen onzes inziens bijzonder omzigtig zijn, en bovendien is men bij hun gebruik volstrekt niet tegen misleiding gewaarborgd, zoodra het doel daarvan bekend werd 7).
c). Het aanjagen van vrees. Dit voldeed in vele gevallen, in verschillende wijzigingen. Zoo zag men terstond beterschap volgen op het doen aanbrengen van een paar emmers koud water, ten einde een "stortbad" te geven. Zoo insgelijks door bedreiging met het "ferrum candens", of met het verrigten der hier soms aangeprezene "bloedige operatiën", bijv. de trepanatie, de ligatuur van de carotis, zelfs de castratie. Door "incendium" van een paar bossen stroo, waarop men den pseudo-epilepticus in zijnen aanval had nedergelegd. Door het bevel om den persoon, na het acçes, in zijnen oogenschijnlijk bewusteloozen toestand, "quasi mortuus" naar de "disseçeer-zaal" te doen overbrengen; enz. 8).
Indien soms behandeling noodig was, en men zoo goed als zeker is van bedrog, doe men zijne keuze uit de "algemeene" aanwijzing der hier te huis behoorende "onaangename geneeswijzen" 9).
Noten bij dit artikel
1) Verscheidene dezer teekenen, door Cheijne, Dumas, Mouton en anderen aangedrongen, zijn door ons geconstateerd; alleen houde men wel het veelvuldig voorkomen van "excepties" in het oog.
2) De laatste mededeeling werd ons gedaan door den Heer Kerst, die destijds bij dit Hospitaal dienst deed.
3) Ik heb zelf voor vele jaren een' militairen Apotheker gekend, welke deze ziekte soms uit z. g. "scherts" bijzonder natuurlijk wist voor te stellen !
4) Metzger wil daarvan één of meer voorbeelden hebben ontmoet, hetgeen inzonderheid bij praedispositie volstrekt niets bevreemdends heeft.
5) De waarneming van dit stadium is echter dikwijls moeijelijk, wanneer de acçessen buiten den tijd der visites ontstaan, of inzonderheid indien de pseudo-aanvallen zich "durante nocte" voordoen. De Off. v. Gez. der Wacht moet dan bijzonder op zijne hoede zijn.
6) Marshall verhaalt van eenen simulant, dien men gevraagd had: of het gevoel der aura zich niet verspreidde van uit de vingers naar den buik, van daar naar de onderste ledematen, om aldus de teenen uit te verdwijnen? De man beaamde dit ten volle en versterkte aldus het reeds bestaande vermoeden van misleiding, "quia talis decursus aurae quam rarissime observatur". Intusschen las ik onlangs eene waarneming van een dergelijk verloop tegen den regel, opgeteekend door Dr. Moreau te Parijs.
7) In het jaar 1851 werd dit herkenmiddel het eerst door den Belgischen Off. v. Gez. Tosquinet voorgeslagen; hij en later Decaisne meenden daarin een uitstekend reagens te hebben gevonden voor het al of niet bestaan van deze kwaal. Met den Heer Quarin Willemier heb ik het enkele malen aangewend, doch wij hebben, even als de Heer Van Dommelen, in een paar gevallen van werkelijke epilepsie geen acçès zien volgen. De HH. Delamaree en Kums in België hebben er zich later, op deze en in de § door ons aangevoerde gronden, insgelijks tegen verklaard. Zie de Archives Belges de méd. mil. 1851, 52 en 53, alsmede Repertorium, VIde Jaargang, bladz. 75.
8) Ik kan mij niet onthouden een paar dezer voorbeelden eenigzins breeder over te nemen: Eén van Percy en Laurent, over eenen loteling, welke juist onder de visite in een Fransch Hospitaal een' aanval kreeg. De Chirurgijn-majoor zeide overluid tegen zijnen Aide: "Dit komt juist ter gelegener tijd. Gij weet, dat Hippocrates reeds gezegd heeft dat "castrati" nimmer aan jicht, noch aan vallende ziekte onderhevig zijn; geef mij dus spoedig een bistouri, pincetten, draden en een gloeijend ijzer, zoo zal ik dezen lijder zijne beide "testiculi" ontnemen, waarna hij weldra beter zal worden. Toen nu de operateur den man naderde, bedekte die zijn "scrotum" met beide handen, sprong uit zijn bed en verzekerde: dat hij liever verkoos, zijne kwaal te behouden, dan "ontmand" te worden. - Het andere geval is aan den Engelschen Off. v. Gez. O'Reilly ontleend. Een van diens kameraden plaatste bij eenen pseudo-accessus epilepticus zijne hand op het hart van den gewaanden lijder, en zeide tot den zieken-oppasser: "Het is met dien man gedaan; breng zijn cadaver naar de dooden-kamer!" De simulant stond ijlings op en was voor altijd genezen. - Onder de oude schrijvers vindt men reeds bij Paré, De Haen, Van Swieten gevallen der bovengenoemde nabootsingen en ontdekkingen vermeld.
9) De Off. v. Gez. Redemagni verkreeg daarvan in één geval vrij spoedig succes. De Hr. Gobée zag herstelling binnen 8 dagen volgen na de plaatsing van een setaceum in nucha. Ook de overleden Off. v. Gez. der Marine Pont zag goed gevolg van "straf-bedreiging" in een opmerkelijk volgehouden geval, waar bij het nemen van "albumen ovi in ore" bij eenen "simulator" ontdekt had.

§ 196. Vertigines | Inhoudsopgave | § 198. Catalepsia |
